-
1 offer
n. aanbod; prijsopgave; voorstel; bereid zijn (tot)--------v. voorstellen; prijs opgeven; serveren, aanbieden; uitdrukken; bereid zijn; opofferenoffer1[ offə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 aanbod ⇒ aanbieding, offerte, bod, voorstel♦voorbeelden:be on offer • in de aanbieding zijn, te koop zijn————————offer2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉1 voorkomen ⇒ gebeuren, optreden♦voorbeelden:as occasion offers • wanneer de gelegenheid zich voordoetII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:offer one's opinions • zijn mening ten beste gevenoffer a prize • een prijs uitlovenhe offered £100 for my old car • hij bood honderd pond voor mijn oude autohe offered to drive me home • hij bood aan me naar huis te brengen -
2 offer a prize
-
3 reward
n. prijs; beloning--------v. belonen; compenserenreward1[ riwwo:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beloning ⇒ compensatie, loon♦voorbeelden:1 offer a reward of £100 • een beloning uitloven van £100————————reward2〈 werkwoord〉1 belonen♦voorbeelden:1 reward someone with £100 (for something) • iemand (ergens voor) belonen met £100
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский